In memoriam: Ed van Thijn (1934 – 2021)

In memoriam: Ed van Thijn (1934 – 2021)

“Onlangs Overleed Ed van Thijn. In de media is uitgebreid aandacht geschonken aan zijn politieke en bestuurlijke loopbaan. Weinig mensen zullen zich wellicht realiseren dat Ed ook een Nereus-verleden had. Op verzoek van het Oud-Nereus-bestuur stuurde reünist Feye Meijer ons onderstaande herinnering. Naar eigen zeggen heeft hij 1 jaar weliswaar zonder veel prijzen, maar met heel veel plezier met Ed in een ploeg geroeid. Bij Ed bleef de roeiloopbaan  tot 1 blik beperkt, Feye steeg later tot een aanzienlijk hoger niveau. Hij won de Varsity in 1959 en won in datzelfde jaar zilver in de gestuurde Nereus- vier op de EK in Macon. Zoals Feye ook vermeldt is op de website tevens de tekst opgenomen die Ed in zijn autobiografie ‘Het verhaal’ aan zijn roeiperiode bij Nereus heeft gewijd.” – Jaap Ellerbroek.

MIJN ROEIVRIEND ED VAN THIJN 

Toen ik het verdrietige bericht van het overlijden van Ed van Thijn hoorde, dacht ik meteen terug aan mijn Nereus-tijd. Ik heb in mijn 1e jaar in 1956 met hem geroeid in een Overnaadse Vier in het gezelschap van Conrad van Tooren, Henk Hopman, Edwin Kisman als stuurman en als coach Enno Rösingh. Ed had al eerder geroeid en zat bij ons op slag. In zijn autobiografie komt hij uitgebreid terug op die periode, die veel voor hem had betekend. Dit prachtige en zeer persoonlijke verhaal is ook opgenomen in dit In Memoriam.

We roeiden de Varsity, waar de Overnaadse Vier toen nog een wedstrijdboot was, maar presteerden daar niet veel, trouwens ook niet veel in de rest van het seizoen. Met name, zoals Ed ook beschrijft, omdat de 1e overnaadse vier van Nereus ons gedurende het seizoen voortdurend de hielen liet zien. Maar toen kwamen de wedstrijden van ZZV, de Zaanlandse! Hier was de Overnaadse Vier het Hoofdnummer. De wedstrijdbaan had een vrij scherpe bocht halverwege, zodat je scheef startte om na de bocht wel recht op de finish te kunnen afstormen. We wonnen en als ik mij goed herinner mochten we een zilveren Zaanse molen als wisselbeker meenemen voor de Nereus- prijzenkast.Later in het seizoen stapten we over op de gladde Jonge Vier A, maar ook daarin waren de successen beperkt. Ik denk overigens dat dat niet aan Ed lag, die was fanatiek genoeg.

Ed studeerde toen aan de nieuwe faculteit PSF, Politiek-Sociale Wetenschappen en Filosofie. Hij lag kennelijk overhoop met één van de hoogleraren, want die liet hem twee keer zakken voor zijn kandidaats. Toen hij later zijn doctoraal haalde gaf hij een cognac- partij op zijn kamer, louter met cognac van verschillende merken. Ik weet niet meer hoe ik thuis ben gekomen. 

Vele jaren later kwam ik Ed weer tegen toen hij een lezing gaf op het Academisch Genootschap in Eindhoven, waar ik lid van ben. Hij was toen Burgemeester van Amsterdam en het was kenmerkend voor hem dat hij mij vroeg of ik niet verbaasd was dat hij dat was geworden. Het toonde zijn grote bescheidenheid, zoals ook treffend vermeld werd in de necrologie van de NRC. 

Kortom, voor mij een roeimaat om te blijven herinneren!

Feye Meijer

Onderstaande tekst is afkomstig uit de autobiografie “Het verhaal” (2000) van Ed van Thijn. In het hoofdstuk Studeren” beschrijft hij eerst zijn belevenissen in de groentijd. Daarin opgenomen een bezoek aan het Leidse Minerva waar hij werd gedwongen door een schoorsteen omhoog te klimmen waarbij hij door de rook traumatische last kreeg van zijn astma-kwaal. 

Zijn tekst vervolgt hierna als volgt: 

Ik heb wel van het toproeien geproefd. In de winter van ’86-’97 mocht ik een aantal keren invallen in de oude acht, het neusje van de zalm, gecoached door Bloemendal zelf en aangestuurd door Iwan Vanier. De laatste deed iets wat hem zelden overkwam, hij maakte een formidabele stuurfout. In volle sprint (de laatste tien!) nam hij de verkeerde onderdoorgang van de Berlagebrug. De gevolgen waren verschrikkelijk. In volle vaart vlogen we frontaal op een Rijnaak en kwamen onder het schip terecht. Het trotse vlaggenschip van Nereus, de Pruus, was total loss. We hadden in het ijskoude water de grootste moeite om ons uit onze benarde positie te bevrijden en naar de kant te zwemmen. Een van onze ploeggenoten raakte bekneld en kon nog maar op het nippertje worden gered. In het voorjaar van 1957 kreeg ik een vaste plaats in de oude acht, nu gecoacht door Jan Willem Pennink. Het was een gerenommeerde ploeg die later in het jaar tijdens de Europese kampioenschappen in Duisburg in de finale zou roei en. Het werd een drama. Uitgerekend in die periode begon mijn astma weer op te spelen. Ik kreeg ademnood aan boord. Een paar keer nog wist ik dat, blauw aanlopend, manmoedig te camoufleren. Maar toen de coach in de gaten had dat ik nauwelijks meer een kolk produceerde en dat mijn bewegingen verkrampten, was het afgelopen en uit. Ik moest mijn roeicarrière opgeven. Het verleden had me ingehaald. 

Toen ik één van die kakgozers herkende, kreeg ik een rood waas voor de ogen en haalde ik uit zodat hij achterover viel op een tafel die onder zijn gewicht bezweek. Ik verliet de sociëteit met het vaste voornemen daar nooit meer terug te keren Het was overigens voorlopig een van de laatste keren dat ik last van mijn astma kreeg. Ik werd geselecteerd voor een van de eerstejaarsachten van Nereus en ging me nu serieus aan de roeisport wijden. Dat had een heilzame uitwerking. Aanvankelijk was de conditietraining een hel. Een aantal maanden achtereen werden we op vakkundige wijze afgebeuld. Elkaar op de schouder nemen en dan dien diepe kniebuigingen maken, jezelf opdrukken of met zware halters rondjes lopen tot je erbij neerviel. Iedere keer als ik het loodje dreigde te leg gen, werd ik door mijn totale impasse heen geschreeuwd door de vermaarde stuurman van de oude vier, Iwan Vanier, “Volhouden Van Thijn. Verdomde klootzak! Doorgaan!’ Vloekend en bijna kotsend ging ik door, terwijl de wereld leek te vergaan. Achteraf besefte ik hoeveel ik aan die man te danken had. 

De eerste Head of the River was geen succes. Mijn ploeg eindigde als achttiende. Ik zat op slag en het ging allemaal goed, maar halverwege de koers, ter hoogte van het Kalfje, kreeg ik een ondraaglijke kramp in mijn onderarmen. Maar opgeven was er niet bij. Dat woord kwam in het woordenboek van de gestaalde kaders van het studentenroeien niet voor. Ondanks het bescheiden resultaat was ik na afloop uitzinnig van vreugde. Ik had de vuurdoop doorstaan, ik had het gehaald. Een race van acht kilometer nota bene! Ik hoorde erbij. Ik was raceroeier, sportman, Nereïd. Trots als een aap stortte ik me in mijn bordeauxrode blazer en roodwitte, gebreide shawl, in de bijbehorende festiviteiten. 

Er zouden nog vele wedstrijden volgen. Nereus stond aan het begin van een bloeiperiode. Na een aantal magere jaren had een drietal topcoaches, Willy Bloemendal, Jan-Willem Pennink en dr. Dokkum, zich over de club ontfermd. Zij leidden Nereus naar een periode van grote superioriteit. Al gauw was Nereus niet meer te kloppen, won jaren achtereen de Varsity (het hoogste doel van elke studentenroeier), werd in de meeste nummers nationaal kampioen en brak ook internationaal door. Het zou overdreven zijn te zeggen dat ik aan die successen heb bijgedragen. Ondanks het feit dat ik me tweeënhalf jaar volledig aan het roeien heb gegeven (en nog een tijdje heb gecoacht), was het me niet gegeven om de echte top te bereiken. In de beginperiode was ik slag van Nereus 11 in de overnaadse vier. Nereus i won alle wedstrijden en wij werden altijd tweede. Niet slecht als je bedenkt dat er meestal meer dan veertig deelnemende ploegen waren. Maar een tweede plaats telde niet mee. “Als je niet wint, heb je verloren’, was de gouden regel van de roeierij. Op 13 mei 1956 wonnen we de Zaanlandse regatta. Nereus I had dit keer niet meegedaan. In drie series bleven we vierenveertig rivalen de baas. 


Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *